23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
ĕ ruisaltaar (P197p Heers)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rusten:
ruistə (P197p Heers)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18119 |
ruw |
opengebijsd:
opgebes (P197p Heers)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18118 |
ruw worden |
openbijzen:
mən han bɛizən opə (P197p Heers)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sakramentsprecessie (P197p Heers)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristij (P197p Heers)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
saluieére (P197p Heers)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
een complot maken:
n komplot makke (P197p Heers)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (P197p Heers)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|