22314 |
schaats |
schrikschoen:
[Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]
schrikschoen (P197p Heers)
|
een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schrikschoen rijden:
sXriksXunreͅjə (P197p Heers)
|
Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (P197p Heers),
və zetə en də lumər (P197p Heers)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
caftijd:
kafitɛət (P197p Heers)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schaan (P197p Heers),
sXāən (P197p Heers)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxo ̝ǝps[stal] (P197p Heers)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (P197p Heers),
dabǝn (P197p Heers),
krabben:
krabǝ (P197p Heers),
scharren:
skē.rǝ (P197p Heers),
sxɛrǝ (P197p Heers),
sxɛrǝn (P197p Heers)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17800 |
schede |
mes-botte:
meͅi̯əs˂bot (P197p Heers)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄.f (P197p Heers)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
wierooksscheepje:
wieroeksskèpke (P197p Heers)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|