id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20745 | taart | gteau (fr.): met toelichting van de bereidingswijze gatau (Heers) | fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] III-2-3 |
23255 | tabernakel | tabernakel (<lat.): tabernakel (Heers) | Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3 |
19667 | tafel | tafel: tofəl (Heers), toͅfəl (Heers) | de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || tafel [ZND 49 (1958)] III-2-1 |
19530 | tafelmes | tafelmes: tofəlmeͅi̯əs (Heers) | mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1 |
24727 | takken (coll.) | kop: kop (Heers), koͅp (Heers), krop: krop (Heers) | takken, coll. [ZND 35 (1941)] III-4-3 |
17760 | tand | tand: tand (Heers) | een tand [ZND A1 (1940sq)] III-1-1 |
33777 | tand, tanden | tand(en): tā.nt (Heers [(mv tān)] ) | Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9 |
32914 | tanden van de hooihark | tanden: tãn (Heers) | De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3 |
18068 | tandpijn | pijn zijn tanden: peen m`n taaən (Heers), tandpijn: tandpɛin (Heers) | ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2 |
20357 | tante | tant: taant (Heers), ta͂nt (Heers), tânt (Heers) | tante (moei) [ZND 11 (1925)] III-2-2 |