32709 |
uiteenploegen |
uitwaarts varen:
ǭǝ.tjats ˲vǭ.rǝ (P197p Heers)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
17854 |
uitglijden |
uitslibberen:
otslibberen (P197p Heers),
outslibərə (P197p Heers),
owetslibbere (P197p Heers)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)] || uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkō.mǝ (P197p Heers)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuie (P197p Heers),
nuije (P197p Heers)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
uitmaken:
jomant owət mache (P197p Heers),
ɛmant vər vɛlə vɛis oətmòkə (P197p Heers),
verwijten:
emant it vərwɛətə (P197p Heers),
verweejətə (P197p Heers)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
brandex (P197p Heers)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (P197p Heers)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
17705 |
uitwerpselen |
stront:
stront (P197p Heers)
|
uitwerpselen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
21133 |
uitwijken |
mijden:
mē̜i̯ǝ (P197p Heers)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
21387 |
unster |
apothekerswaag:
n apteikərs woeoag (P197p Heers),
bascule:
beitebascul (P197p Heers),
n bascule (P197p Heers)
|
De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|