id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34316 | varken van acht tot twaalf weken | loper: løi̯pǝr (Heers), løu̯pǝr (Heers) | De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12 |
34363 | varkens mesten | vetten: vętǝ (Heers) | Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
33359 | varkensketel | varkensketel: vɛrǝkǝskētǝl (Heers) | De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c] I-6 |
33391 | varkensstal, varkenshok | varkensstal: vɛ.rǝkǝs[stal] (Heers) | De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6 |
34368 | varkenston | varkenskuip: vęrǝkǝskau̯p (Heers) | Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12 |
33393 | varkenstrog | trog: trūǝx (Heers) | De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6 |
34272 | vaste uitwerpselen | keutels: køtǝls (Heers), stront: stro.nt (Heers) | Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11 |
33363 | vaste voer- en drinkbak | krib: krep (Heers) | De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6 |
23938 | vasten | vasten: vaeste (Heers) | Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
22648 | vastenavond | vastenavond: vastenaoëvend (Heers), vastənu.vət (Heers), vāstənuəvənt (Heers), vestenŏĭved (Heers), vèstenoeëvend (Heers) | De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond (uitspraak). [ZND B2 (1940sq)] III-3-2 |