17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
d`oe-ere van ze veu-jerhuit (P197p Heers),
veurheut (P197p Heers)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
33799 |
voorknie |
knie:
knęi̯ (P197p Heers)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
een huppeleberg maken:
hupələbeͅrəg mokə (P197p Heers),
een tuppeleberg maken:
tupələbeͅrəg mokə (P197p Heers),
kunstjes doen:
Opm.: ook voor P 211 (Brab.) kunske doen !!
keunskes doen (P197p Heers)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
32643 |
voorschaar |
klein schulpje:
klęi̯n skø̜.lǝpkǝ (P197p Heers)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens IPA.
veͅurskītə (P197p Heers)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
voeurk (P197p Heers),
vørək (P197p Heers),
vərk (P197p Heers)
|
voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
33975 |
voorstrengen |
staarten:
stɛt (P197p Heers),
voortrekker:
vɛu̯rtrɛkǝr (P197p Heers)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
34015 |
vooruit |
hu:
hy (P197p Heers)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
34583 |
voorwand |
bred:
briɛ.t (P197p Heers),
hoofdbred:
hø̜i̯t˱briɛ.t (P197p Heers),
kop:
kǫp (P197p Heers),
voorste hoofdbred:
vi̯ostǝ hø̄t˱brīt (P197p Heers)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
veurzenger (P197p Heers)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|