28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ.rǝm (P197p Heers)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrǝmǝ (P197p Heers)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
gezweet (P197p Heers)
|
wij hebben daar gezweet [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
ich zal mer zwège (P197p Heers)
|
Ik zal maar zwijgen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34613 |
zwik van de wagen |
zwik:
zwęi̯.k (P197p Heers)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
19301 |
zwoegen |
woesteren:
cf. WNT XXVI kol. 1675 s.v. "woesten"4. "Iets resp. zichzelf onstuimig rondwentelen, draaien; woelen
wustərə (P197p Heers)
|
wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwoas (P197p Heers),
zwōͅx (P197p Heers),
zwoͅəi̯ (P197p Heers)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
den entrij is enə frang (P197p Heers),
dən antre es enə fraŋ (P197p Heers)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|