e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

Gevonden: 2718
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dampen dompen: dumpə (Heers) dampen, wasemen [ZND 33 (1940)] III-2-1
dansen dansen: dāstə (Heers) dansen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
darm darm: deͅrm (Heers) een darm [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
de absolutie geven absolutie (<fr.) geven: de absolutie giejeven (Heers) De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)] III-3-3
de avond luiden de avondklok luiden: de oeavetklok lət (Heers) De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
de catechismusles bijwonen catechismusles volgen: kātekiesjemĕsleis vollegen (Heers) De katechismusles bijwonen. [N 96D (1989)] III-3-3
de communie brengen aan een zieke ons heer brengen: os hejer brenge (Heers) De communie brengen aan een zieke thuis, bijv. op de eerste vrijdag van de maand [inne ózzen Herrejot bringe, inne verzieë]. [N 96D (1989)] III-3-3
de doodsklok luiden de doodsklok luiden: de doodsklok git (Heers), de doodsklok luidt (Heers) Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de eg eegd/eeg: ęi̯x (Heers), eg: ęx (Heers) Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.] I-2
de gaffel toezetten de vork toedoen: de veurk too doewən (Heers) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2