29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
jādǝwęrǝk (P197p Heers)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
[Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]
schuifaf (P197p Heers)
|
het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
sleuren:
sloeure (P197p Heers)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
vuurmade:
vuurmoï (P197p Heers),
vuərmōͅwə (P197p Heers),
vuurworm:
vuurwoeurm (P197p Heers),
vuurwøͅrm (P197p Heers)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (P197p Heers)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
God de voader (P197p Heers)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23890 |
godsdienstonderricht op zondag |
catechismusles:
kātekiesjemĕsleis (P197p Heers)
|
Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
goodslamp (P197p Heers)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
godsla͂steren (P197p Heers)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
godsla͂stering (P197p Heers)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|