17741 |
smaak |
smaak:
smōk (Q094p Hees, ...
Q094p Hees)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
būi̯k˲zē.l (Q094p Hees)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
31192 |
smidse |
smis(se):
sme ̝s (Q094p Hees)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
het scherp:
šɛ̄.rǝp (Q094p Hees),
snid:
snī.ǝt (Q094p Hees)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
19040 |
snikken |
snikken:
snikke (Q094p Hees)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotsbel:
snutsbeͅl (Q094p Hees)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuits:
snuuts (Q094p Hees),
snű̄.ts (Q094p Hees)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snerke (Q094p Hees)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33222 |
sorteren met de hand |
omrapen:
ǫmrāpǝ (Q094p Hees)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
34576 |
spaak |
speken:
spē.kǝ (Q094p Hees)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|