33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
reuben:
rībǝ (Q094p Hees)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knē.p)
knō.p (Q094p Hees)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
grozen:
grou̯i̯zǝ (Q094p Hees),
kruchten:
krextǝ (Q094p Hees)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
brommer:
ənə brommər (Q094p Hees),
grommelaar:
wat ənə gromməlēͅr (Q094p Hees)
|
Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
34058 |
koe |
koe:
kui̯ (Q094p Hees),
kø̄u̯ (Q094p Hees),
kēi̯ (Q094p Hees),
kɛi̯ (Q094p Hees)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34213 |
koeherder |
vatsji:
vatši (Q094p Hees)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
milt:
mø̄lt (Q094p Hees)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
24188 |
koekoek |
koekoek:
koekoek (Q094p Hees)
|
koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffé (Q094p Hees)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33812 |
koffievos, brandvos |
bruinvoes:
brunvus (Q094p Hees)
|
Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j]
I-9
|