24190 |
kolgans |
gans:
gaas (Q094p Hees)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q094p Hees, ...
Q094p Hees)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kōmə (Q094p Hees)
|
komen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
kəīnī.n (Q094p Hees),
kəneͅin (Q094p Hees)
|
konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kji[ēͅ}ning (Q094p Hees)
|
koning [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kiɛneŋgen (Q094p Hees)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
28474 |
koninginnecel, moerdop |
moerpot:
mūrpot (Q094p Hees)
|
Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwizinjēͅrə (Q094p Hees)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
moes:
muys (Q094p Hees)
|
krop kool, volwassen koolplant [Goossens 2c (1963)]
I-7
|
24192 |
koolmees, mees |
tietemeesje:
tietemejske (Q094p Hees)
|
koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)]
III-4-1
|