21270 |
bieden |
bieden:
bijə (L246c Hegelsom)
|
bieden [RND]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bééər (L246c Hegelsom)
|
bier [RND]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloodzuger (L246c Hegelsom)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (L246c Hegelsom)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33332 |
boertje, kleine boer |
keuterboertje:
kø̄tǝrbø̜rkǝ (L246c Hegelsom)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blond en blauw houwen:
blond ɛm blòu gəhout (L246c Hegelsom),
blond en blauw slaan:
blond ɛm blou geslāgə (L246c Hegelsom)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
pijlenboog:
piləmbû:ch (L246c Hegelsom)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bu:əm (L246c Hegelsom)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33644 |
bouwland |
`:
fē̜lt (L246c Hegelsom)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamberen:
brambē̝ͅrə (L246c Hegelsom)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|