e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine boerderij keuterij: kø̄tǝrei̯ (Heijen) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine hoeveelheid eten muizenhapje: my(3)̄zəhɛpkə (Heijen) muizehapje, zeer kleine hoeveelheid eten III-2-3
kleine neus kleine neus: klēͅne neus (Heijen) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleine spil spil: spil (Heijen) De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14] II-3
kleingeld kleingeld: kleingeld (Heijen) kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kindskind: kie.ndskie.nd (Heijen), kie.ndskiend (Heijen), kleinkind: klein kiend (Heijen), kleinkīēnd (Heijen) kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
klembus klembus: klɛmbøs (Heijen) Bus waarmee de binnenring van een kogellager op de as wordt geklemd. [N 33, 231] II-11
klemhaak, ketelklem klemhaak: klɛmhǭk (Heijen) Hoekige of hoefijzervormige beugel met een draadspindel in het ene been waarmee metaalverbindingen kunnen worden vastgehouden of vastgeklemd. De klemhaak wordt onder meer gebruikt bij klink-, boor- en buigwerk. Zie ook afb. 63. [N 33, 273; N 64, 51a] II-11
klepel klepel: klêpel (Heijen) klepel [SGV (1914)] III-3-3
kletsen [snateren] snateren: snoatere (Heijen) snateren [SGV (1914)] III-3-1