e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

Gevonden: 2777
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
begrip, besef belul: belul (Heijen), Dor hèdde gïj toch gèn belul van, bemoej ów d¯r nie mit  belul (Heijen) besef || besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] III-1-4
beitel beitel: bęjtǝl (Heijen) De beitels die door de smid worden gebruikt zijn in het algemeen uit één stuk metaal vervaardigd, en hebben niet, zoals de beitels van de timmerman, klompenmaker, kuiper, etc., een hecht van hout of kunststof. Al naar gelang van de werkzaamheden, verschilt ook de vorm van de beitel. Beitels worden onder meer gebruikt voor het weghakken van bramen en lasslakken, voor het doorhakken van bouten, voor het splijten en doorhakken van metaalplaat en voor het aanbrengen van groeven in metaal. De smid kent ook beitels aan een steel; zij worden vooral gebruikt wanneer gloeiende voorwerpen moeten worden bewerkt. Zie ook de volgende lemmata. [N 33, 109] II-11
beitelhouder beitelhouder: bęjtǝlhǫwǝr (Heijen) Houder op het slee van de draaibank, waarop de draaibeitel met behulp van stelschroeven kan worden vastgezet. Zie ook het lemma "slee, support". [N 33, 226] II-11
beitelkop beitelkop: bęjtǝlkǫp (Heijen) Het vlakke, bovenste deel van een beitel die niet in een houten hecht bevestigd wordt. Op de beitelkop wordt met de hamer geslagen. [N 33, 120 add.] II-11
bek muil: moel (Heijen) muil III-4-2
bektang, buigtang bektang: bɛktaŋ (Heijen), buigtang: bø̜jxtaŋ (Heijen), kraaienbek: krājǝn˱bɛk (Heijen) In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.] II-11
beloken pasen beloken pasen: blouke - posse (Heijen) beloken Paschen [SGV (1914)] III-3-3
bemesten mesten: mestǝ (Heijen) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benamingen van de eg naar de trekkracht eenpaardsleg: ēnpęrts[eg] (Heijen) Voor het tweede deel van de onderstaande termen zie men het lemma ''eg''. [div.; monogr.] I-2
benieuwen benieuwd zijn: Binde gïj ok zó benèjd  benèjd (Heijen), zie benèjd  beni(.)jd (Heijen), s nieuws zijn: Ik bin ¯s nï.js of ze ok kómme  ik bin ’s nï.js (Heijen) benieuwd || benieuwd zijn III-1-4