17647 |
lies |
lies:
lies (L165p Heijen)
|
lies [SGV (1914)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
hemellammetje:
heemel-lé.mpke (L165p Heijen),
himmellé.mke (L165p Heijen),
lieveheerslammetje:
lieveherslemke (L165p Heijen),
lievenheerslémpke (L165p Heijen),
lieveheersvlammetje:
liefheersvlémke (L165p Heijen)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
liggen (L165p Heijen)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
ligger (L165p Heijen)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
De zie.ke lïjt é.rge pien
lïjje (L165p Heijen)
|
lijden
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
de rooi laten zien:
(de koe) lęt dǝ rōi̯ zīǝn (L165p Heijen)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
liekbidder (L165p Heijen),
naaste buren
liekbidders (L165p Heijen)
|
het overlijden aanzeggen; wat is de benaming voor de persoon die dat deed? [VC 30 (1964)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
26183 |
lijken |
lissen:
lissen (L165p Heijen)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|
20186 |
lijkstro |
lijkstrooi:
op een tafel, waarop men stro heeft gelegd (daaroverheen vaak een laken), opgebaard
liekstroi (L165p Heijen)
|
lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijnzaad:
linzǭt (L165p Heijen)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|