17617 |
lip |
lip:
lip (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (L165p Heijen)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24528 |
lisdodde |
lampenpoetser:
la.mpepoetser (L165p Heijen),
poesje:
poeske (L165p Heijen)
|
lisdodde
III-4-3
|
18967 |
list |
fint:
Dat is ¯n mojje fi.nt um binne te kómme
fi.nt (L165p Heijen)
|
list
III-1-4
|
18051 |
litteken |
litteken:
litteiken (L165p Heijen),
littèken (L165p Heijen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
belken:
bɛlǝkǝ (L165p Heijen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
belken:
bɛlǝkǝ (L165p Heijen)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
17688 |
long |
long:
long (L165p Heijen),
longen (L165p Heijen)
|
long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
31224 |
lood |
lood:
lōt (L165p Heijen)
|
De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.]
II-11
|
31981 |
loodlijn |
richt:
rext (L165p Heijen)
|
Een loodrechte lijn, aangegeven door het schietlood of het waterpas. [N 53, 194b; monogr.]
II-12
|