e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loodpan, gietlepel loodlepel: lōtlē̜pǝl (Heijen), loodpan: lōtpan (Heijen), smeltkroes: smɛltkrus (Heijen) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loodzand loodzand: lōtzānt (Heijen) De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8
loof blader: blöär (Heijen), loof: looef (Heijen) bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
loof van de bieten afplukken bladen: blø̜i̯ǝ (Heijen) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
looi looi: lōj (Heijen) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lōjǝ (Heijen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loom (door de hitte) vuil: Ik wor zö voel ien die hètst  voel (Heijen) loom III-1-4
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: lot (Heijen) loot [SGV (1914)] III-4-3
lopen lopen: lôôepen (Heijen) lopen [SGV (1914)] III-1-2
loper loper: loper (Heijen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3