e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke eend wielder: wildǝr (Heijen) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke gans gent: gɛ̄nt (Heijen), genter: gɛntǝr (Heijen), gɛ̄ntǝr (Heijen) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke kat, kater kater: kaoter (Heijen) kater III-2-1
margriet hemdenknoopje: himdeknöpke (Heijen), hémdeknöpke (Heijen), hondsbloem: hóndsbloem (Heijen), pisbloem: pisbloem (Heijen) margriet III-4-3
marter marter: mater (Heijen) marter [SGV (1914)] III-4-2
masker maske: maske (Heijen) masker [SGV (1914)] III-3-2
mathaak mathout: māthǭlt (Heijen), pik: pek (Heijen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mazelen mazeren: mazeren (Heijen) mazelen [SGV (1914)] III-1-2
mede mede: mej (Heijen) mede (drank) [SGV (1914)] III-2-3
medelijden jammer: Ik haj jómmer mit da klèèn vrö.wke  jómmer (Heijen) medelijden III-1-4