24469 |
blad (alg.) |
blad:
blad (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
33194 |
blad van de aanaardhandploeg |
ijzeren blad:
izǝrǝ blat (L165p Heijen)
|
Het werkende deel van de aanaardhandploeg. [N 18, 46a; monogr.]
I-5
|
26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
blad:
blat (L165p Heijen)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|
33043 |
blad van de zicht |
blad:
blat (L165p Heijen)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
33156 |
blad van het strosnijmes |
mes:
męs (L165p Heijen)
|
Het metalen deel van het strosnijmes. Vergelijk ook de lemma''s ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en ''blad van de zicht'' (4.3.7) in deze aflevering. Zie voor het verschijnsel dat de naam van de gereedschap als geheel ook wordt gebruikt voor het werkend deel ervan, ook het lemma ''vlegelknuppel, slaghout'' (6.1.10) in deze aflevering). Zie afbeelding 18, c. [N 18, 103a]
I-4
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blat (L165p Heijen),
blader:
blø̜̄r (L165p Heijen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
33504 |
bladkool, snijkool |
bladkool:
bladkool (L165p Heijen)
|
bladkool [N 12A (1965)]
I-7
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blŏffen (L165p Heijen),
blóffe (L165p Heijen),
[ ö boven de a ]
blakken (L165p Heijen),
blaken:
blööke (L165p Heijen)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blōͅkər(t) (L165p Heijen)
|
kandelaar met handvat
III-2-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
moelbeer:
moelbèèr (L165p Heijen),
waldbeer:
waldbèren (L165p Heijen),
waldsbeer:
wa.ld(s)bèèr (L165p Heijen),
walzbêre (L165p Heijen),
wasbeer:
wasbèèr (L165p Heijen)
|
bosbes || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|