20489 |
schrokken |
groezen:
grūzə (L165p Heijen),
schrokken:
schrokken (L165p Heijen)
|
schrokken [SGV (1914)] || snel opeten, opschrokken
III-2-3
|
31260 |
schroodbeitel |
schrood:
sxrø̜j (L165p Heijen)
|
Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44]
II-11
|
18844 |
schuchter |
bleu:
blĕŭj (L165p Heijen)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
31416 |
schuifdrilboor |
drilboor:
drelbǭr (L165p Heijen)
|
Handboor voor het boren van kleine gaatjes in metaal. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het boorijzer wordt op deze wijze afwisselend links en rechts rondgedraaid en het is daarom dan ook meestal van vier snijvlakken voorzien. De schuifdrilboor wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 123. [N 33, 141]
II-11
|
30842 |
schuifmaat |
schuifmaat:
sxyfmǭt (L165p Heijen)
|
Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267]
II-11
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
schümspaan (L165p Heijen)
|
schuimspaan [SGV (1914)]
III-2-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schuldig (L165p Heijen)
|
schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schurft:
schörft (L165p Heijen),
sxø̜rft (L165p Heijen)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
schavuit:
schavut (L165p Heijen)
|
schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
22824 |
schutter |
schutter:
schutter (L165p Heijen)
|
schutter [SGV (1914)]
III-3-2
|