e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smachten smachten: smāchten (Heijen) smachten [SGV (1914)] III-1-4
smaken smaken: smaken (Heijen), smākə (Heijen) smaken [SGV (1914)] III-2-3
smalen smalen: smälen (Heijen, ... ) smalen [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
smalle weg, pad paadje: pɛtjǝ (Heijen), weiweg: węi̯węx (Heijen) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8
smeden smeden: smējǝ (Heijen), smē̜jǝ (Heijen) In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.] II-11
smeedhamer, handhamer smis(se)hamer: smējshāmǝr (Heijen), vuisthamer: vȳsthāmǝr (Heijen  [(zware smeedhamer)]  ) In het algemeen een hamer die de smid gebruikt bij het werk aan het aambeeld. De steel van de smeedhamer kan lang of kort zijn. Eén kant van de kop van de hamer, de baan, is doorgaans vlak of enigszins bol uitgevoerd, de andere, de pen, wigvormig. De pen kan in de richting van de steel staan, maar ook dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 33. Volgens de invuller uit Q 5 kon iedere hamer als smidshamer worden gebruikt. De zwaarte van de hamer was afhankelijk van het soort werk. Zie voor het woordtype stuikhamer (L 289) ook de toelichting bij het lemma "stuiken". [N 33, 67-68; monogr.] II-11
smeedtang smis(se)tang: smējstaŋ (Heijen) In het algemeen de tang waarmee tijdens het smeden stukken metaal worden vastgehouden en verplaatst. Om een werkstuk in de bekken van de tang vast te klemmen worden de benen van de smeedtang met behulp van een ring of haak gesloten gehouden. Zie ook het lemma "tangring, tanghaak". Smeedtangen zijn doorgaans van gesmeed ijzer vervaardigd en worden vaak door de smid zelf gemaakt. Zij kunnen dan ook veel verschillende vormen en afmetingen hebben die meestal bepaald worden door de werkstukken die er mee moeten worden vastgehouden. Zie ook afb. 39 en 40. [N 33, 34a-b; N 33, 380; N 66, 24; monogr.] II-11
smeerpoes smeerdel: Nów kiek ów kleed toch ¯s, smèrdél  smèrdél (Heijen), smeerkees: Nów hèdde al wèr vlèkke ien de bóks; wa ziede toch enne smèrkees  smèrkees (Heijen), smeerpoes: smerpoes (Heijen), varken: Hïj hèt alles ó.nder gezawd, wat ¯n vé.rke toch  vé.rke (Heijen), vieze ami (fr.): Wa ziedde toch enne fie.zen ammie  fie.zen ammie (Heijen) knoeipot, deugniet || smeerpoes [SGV (1914)] || smeerpoets III-1-4
smeken smeken: smeiken (Heijen, ... ) smeeken [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
smeren smeren: smêren (Heijen) smeren [SGV (1914)] III-2-3