21272 |
stad |
stad:
stad (L165p Heijen)
|
stad [SGV (1914)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
stal (L165p Heijen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
34028 |
stamboekkoe |
volbloed:
vǫlblut (L165p Heijen)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
31476 |
stamper, stempel |
stamper:
stɛmpǝr (L165p Heijen)
|
Metalen stift of blok waarvan het uiteinde past in de uitholling van de matrijs. Bij het stampen wordt de stamper op het werkstuk boven de uitholling van de matrijs gehouden. Vervolgens wordt er met een hamer op het bovenste uiteinde van de stamper geslagen waardoor het aan de onderzijde van de stamper aangebrachte motief in de metaalplaat wordt uitgeperst. Zie ook afb. 167. [N 33, 276]
II-11
|
25960 |
standerdmolen |
standaardmolen:
standaardmolen (L165p Heijen)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
26273 |
staven |
staven:
staven (L165p Heijen)
|
De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83]
II-3
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
steeg (L165p Heijen),
steegje (L165p Heijen),
straat, straatje:
strötje (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
steek (L165p Heijen)
|
steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
31533 |
steeksleutel |
steeksleutel:
stɛ̄kslø̜tǝl (L165p Heijen
[(enkele bek)]
)
|
Niet verstelbare, stalen sleutel met open bek die wordt gebruikt voor het vast- en losdraaien van moeren. De steeksleutel kan enkel of dubbel zijn uitgevoerd. In het laatste geval hebben de twee bekken direct op elkaar volgende afmetingen. In tegenstelling tot de ringsleutel kan men met de steeksleutel de bout of moer aan de zijkant vastgrijpen. Zie ook afb. 197. Het woordtype gassleuter (P 47) is specifiek van toepassing op een platte steeksleutel die wordt gebruikt voor werkzaamheden aan gasleidingen. Zie ook afb. 197d. [N 33, 300a-c; N 64, 78a; monogr.]
II-11
|
26746 |
steel van de heizicht |
boom:
bom (L165p Heijen)
|
[N 18, 77b; I, 26g]
II-4
|