19503 |
stofdoek |
stofdoek:
stoͅf˂dūk (L165p Heijen)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
31308 |
stokbeitel |
kloofbeitel:
klø̜f˱bęjtǝl (L165p Heijen)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
24995 |
stollen |
stollen:
stollen (L165p Heijen)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
stolp:
stölp (L165p Heijen)
|
stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
34075 |
stomphoorns |
kalkhoorns:
(enk)
kalkhø̜n (L165p Heijen)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
18843 |
stomverbaasd |
verstomd:
verstômd (L165p Heijen)
|
verstomd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
stoaf (L165p Heijen)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
zuurvlees:
zūrvlēͅi̯s (L165p Heijen)
|
gemarineerd rundvlees
III-2-3
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stombooet (L165p Heijen)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
31626 |
stoot |
stoot:
stōt (L165p Heijen)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|