| 24262 |
veer |
veer:
vèèr (L165p Heijen)
|
veer
III-4-1
|
| 31348 |
veerpasser |
veerpasser:
vē̜rpɛsǝr (L165p Heijen)
|
In het algemeen een passer waarvan de benen door een stalen veer met elkaar verbonden zijn. Tussen beide benen, die recht of krom kunnen zijn uitgevoerd, is een stelschroef aangebracht. Er bestaan ook veerpassers waarbij beide benen met een veer en een scharnier met elkaar verbonden zijn. Zie ook de lemmata "steekpasser" en "krompasser" en afb. 81. [N 33, 252g; N 66, 1b]
II-11
|
| 21182 |
veerpont |
veer:
vêêr (L165p Heijen)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19431 |
vegen, keren |
bezemen:
bɛsəmə (L165p Heijen),
keren:
kēͅrə (L165p Heijen),
vegen:
vēͅgə (L165p Heijen),
vêgen (L165p Heijen)
|
bezemen || vegen [N 18 (1962)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 34244 |
vel op gekookte melk |
vel:
vɛl (L165p Heijen)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
| 20943 |
vel op melk |
vel:
vel (L165p Heijen)
|
velletje van melk [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
| 24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leùwwerik (L165p Heijen),
lèwwerik (L165p Heijen),
le- = fr. les
lewerik (L165p Heijen),
lieverik:
lèvverik (L165p Heijen)
|
leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 24358 |
veldmuis |
sjierpmuis:
schierpmuus (L165p Heijen)
|
veldmuis
III-4-2
|
| 31250 |
veldsmidse |
veldsmis(se):
vęltsmējs (L165p Heijen)
|
Een verplaatsbare kleine smidsvuurhaard zonder schoorsteen. De veldsmidse bestaat uit een ijzeren vuurhaard in een metalen gestel waaronder een blaasbalg of ventilator is aangebracht die met de hand of met de voet in beweging kan worden gezet. Zie ook afb. 12. [N 33, 308; N 64, 24; N 66, 10a]
II-11
|
| 32842 |
veldstrengen |
ploegkettings:
[ploeg]kęteŋs (L165p Heijen)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|