21392 |
verkoper |
verkoper:
verkooeper (L165p Heijen)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ik ziej toch zö verkēld (L165p Heijen)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
31283 |
verlengstuk |
verlengstuk:
vǝrlęŋstøk (L165p Heijen)
|
Een stuk ijzer dat aan een werkstuk wordt vastgezet om dit laatste bij het smeden gemakkelijker te kunnen hanteren. Doorgaans gebruikt men echter een smeedtang. [N 33, 309]
II-11
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verlīēze (L165p Heijen, ...
L165p Heijen),
verlīēzen (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
34165 |
verlopen |
omlopen:
(de koe is) ømgǝlōpǝ (L165p Heijen)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
20813 |
vermicelli |
peem:
pēm (L165p Heijen)
|
vermicelli
III-2-3
|
25098 |
vernielen |
vernielen:
vernīēlen (L165p Heijen)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
vǫrsǝ kuw (L165p Heijen)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
32918 |
verspreid gras |
sprei:
spręi̯ (L165p Heijen)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
18797 |
verstand |
rede:
Ze bleef mar pérmtie.re; ze was nie vör rèèje vatbaar Um wavön rèèje is hïj d¯r nie
rèèje (L165p Heijen)
|
rede, verstand
III-1-4
|