| 24590 |
vogelkers |
primus:
prie.mes (L165p Heijen)
|
vogelkers
III-4-3
|
| 24487 |
vogelmuur |
muur:
mie.r (L165p Heijen),
muu.r (L165p Heijen)
|
muur
III-4-3
|
| 33267 |
vogelpootje, serradelle |
serradelle:
sǝdɛl (L165p Heijen)
|
Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.]
I-5
|
| 33620 |
vogelverschrikker |
vogelverschrikker:
vogelverschrikker (L165p Heijen)
|
kruis met lappen in de gedaante van een pop om vogels af te schrikken [DC 26 (1954)]
I-7
|
| 32804 |
vol |
sleufjes:
slø̄fkǝs (L165p Heijen)
|
Een vol is de strook grond die men bij de manier van eggen als bedoeld in het vorige lemma, op de heen- of terugweg onbewerkt laat, om hem na de volgende draai "vol" te eggen; zie afb. 74 t/m 76. Benamingen voor deze strook liggen - veelal in de meervoudsvorm - ook besloten in de termen van het vorige lemma. De enkele vol is smaller dan de normale egbaan en gewoonlijk niet breder dan de helft daarvan. De term vol wordt soms ook wel gebruikt voor de egbaan, het door de eg getrokken spoor. Daarop zijn ook de termen aan het einde van het lemma van toepassing. Ze worden gevolgd door enige termen die betrekking hebben op de in een egbaan te onderscheiden sporen van de egtanden. [N 11A, 174 + 175; JG 1b add.; div.; monogr.]
I-2
|
| 34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bei̯r (L165p Heijen),
bēr (L165p Heijen),
bē̜r (L165p Heijen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 26529 |
vonderbalk, pasbrug |
vonder:
vonder (L165p Heijen)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
| 20174 |
voogd |
momber:
mómber (L165p Heijen),
mômmer (L165p Heijen),
zie mómber
mómmer (L165p Heijen)
|
voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 18963 |
voor de gek houden |
naaien:
Daor hèbbe ze mien genääjd
nääje (L165p Heijen),
verneuken:
Sliep uut! Ik hèb óllie vernökt Vernökt wille ze worre
verneuke (L165p Heijen)
|
beetnemen, belazeren || foppen, voor de gek houden
III-1-4
|
| 29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vø̜rhāmǝr (L165p Heijen)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|