20620 |
wittebrood |
mik:
mek (L165p Heijen),
weg:
weg (L165p Heijen),
weͅk (L165p Heijen)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goen(g)sdag (L165p Heijen),
goensdag (L165p Heijen),
hoensdag (L165p Heijen)
|
woensdag || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
23337 |
wonder |
wonder:
wōnder (L165p Heijen)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
huzen (L165p Heijen),
wonen:
wooenen (L165p Heijen)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
woard (L165p Heijen)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
angelsbeten:
aŋǝlsbētǝn (L165p Heijen)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
21014 |
wormstekig |
ingestoken:
éngestaoke (L165p Heijen),
pierig:
pierig (L165p Heijen),
verpierd:
verpierd (L165p Heijen)
|
wormstekig
I-7
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
op het hoedje nog een streepje
wôrstelen (L165p Heijen)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L165p Heijen)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L165p Heijen)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|