31273 |
zijhamer |
zijhamer:
zējhāmǝr (L165p Heijen)
|
Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73]
II-11
|
27824 |
zijwand |
bredden:
brɛtǝ (L165p Heijen),
zijplanken:
zēi̯plęŋk (L165p Heijen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluiten (L165p Heijen),
piepen:
v eksters
pīpə (L165p Heijen)
|
fluiten || piepen
III-4-1
|
27168 |
zink |
zink:
zēŋk (L165p Heijen)
|
Blauwachtig-wit metaal dat in plaatvorm onder meer als dakbedekking wordt gebruikt. Vgl. het lemma "roevendak" in Wld ii.9, pag. 177. Wanneer het wordt verwarmd tot een temperatuur van 120 tot 1500 kan het worden gebogen, bijvoorbeeld tot pijpen, buizen en dakgoten. [N 64, 103 a-b; monogr.]
II-11
|
19680 |
zitbank |
bank:
bāŋk (L165p Heijen)
|
bank
III-2-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L165p Heijen)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
33721 |
zoden afsteken |
afsteken:
afstē̜kǝ (L165p Heijen)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zuuken (L165p Heijen)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zuutholt (L165p Heijen),
zy(3)̄thōlt (L165p Heijen)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
zoetvijl:
zȳt˲vīl (L165p Heijen)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|