e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

Gevonden: 2777
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Heijen) [N 3A, 130a] I-11
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen blaarkop: blǭrkǫp (Heijen) [N 3A, 130b] I-11
zwarte kraai, kraai kraai: krääi (Heijen), krääj (Heijen), winterkraai: wi.nterkrääj (Heijen), zaadzak: zaodzak (Heijen) kraai [SGV (1914)] III-4-1
zwarte nachtschade duivelskrallen: duu.velskral (Heijen) nachtschadebes III-4-3
zwavelx zwavel: zwêvəl (Heijen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep zweep: zwēp (Heijen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwemmen zwemmen: zwemmen (Heijen), zwèmme (Heijen) zwemmen [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwengel zwengel: zweŋǝl (Heijen) Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11
zwenghout, spoorstok haampje: hęmkǝ (Heijen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren etteren: etteren (Heijen), zweren: zwüren (Heijen) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2