20562 |
brandewijn |
foezel:
fūzəl (L165p Heijen)
|
(aardappel)brandewijn, jenever
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
aanmaakhout:
ánmākhōlt (L165p Heijen),
aanmaakhoutjes:
ánmākhø͂ͅltjəs (L165p Heijen),
brandhout:
brāndholt (L165p Heijen),
brāntholt (L165p Heijen),
faseel:
fasēl (L165p Heijen),
fəsēl (L165p Heijen),
kachelhoutjes:
kaxəlhø͂ͅltjə (L165p Heijen)
|
[SGV (1914)](bos) kort dik stookhout || aanmaakhout || aanmaakhoutje || aanmaakhoutje, kachelhoutje || brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
bra.ndnèètel (L165p Heijen),
brandnętǝl (L165p Heijen),
netel:
nętǝl (L165p Heijen)
|
brandnetel || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
24306 |
brasem |
brassem:
bréssem (L165p Heijen)
|
brasem
III-4-2
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drēf (L165p Heijen)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brēi̯ tānt (L165p Heijen)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
33138 |
breeddorser |
langdorser:
laŋdǫrsǝr (L165p Heijen)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
27378 |
breekijzer |
breekijzer:
brɛ̄k˱īzǝr (L165p Heijen)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|
18786 |
breien |
breien:
breien (L165p Heijen)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
24475 |
brem |
brem:
brem (L165p Heijen),
brèm (L165p Heijen)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|