| 33749 |
castreren |
castreren:
kastrīrǝ (L165p Heijen),
knijpen:
knīpǝ (L165p Heijen)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
| 29989 |
cement |
cement:
sǝmɛ̄nt (L165p Heijen)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
| 31356 |
center |
center:
sɛntǝr (L165p Heijen)
|
Elk van de twee spitse, kegelvormige middenpunten in de vaste en de losse kop van de draaibank waartussen het werkstuk tijdens het draaien op zijn plaats gehouden en gecentreerd wordt. Voordat het werkstuk tussen de centers wordt geklemd, wordt eerst met behulp van een doorslag in het middenpunt van de beide voorvlakken ervan een trechtervormig groefje aangebracht. [N 33, 227; monogr.]
II-11
|
| 31403 |
centerboor, schijfboor |
centerboor:
sɛntǝrbǭr (L165p Heijen),
schijvenboor:
sxīvǝbǭr (L165p Heijen)
|
Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.]
II-11
|
| 31315 |
centerpons |
center:
sɛntǝr (L165p Heijen),
körner:
kø̜rnǝr (L165p Heijen)
|
Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.]
II-11
|
| 19116 |
chic |
betijtelijk?:
Wâ ziede gïj d¯r betietelek uut; mótte nor de kunnegin (mar.: comme "appetijtelijk"?)
betietelek (L165p Heijen)
|
sjiek
III-1-4
|
| 20821 |
chocolade |
chocolade:
sxoͅkəlōͅdə (L165p Heijen),
sxoͅkəlōͅt (L165p Heijen)
|
chocolade
III-2-3
|
| 20545 |
cichorei |
buisman:
sykərei̯ (L165p Heijen),
suikerij:
suukerïj (L165p Heijen),
sükerei (L165p Heijen)
|
cichorei [SGV (1914)]
I-7, III-2-3
|
| 25000 |
cirkel, kring |
kring:
kring (L165p Heijen)
|
kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 31437 |
cirkelzaag |
cirkelzaag:
serkǝlzāx (L165p Heijen)
|
Stationaire machine die, afhankelijk van het soort zaagblad dat is gemonteerd, voor het zagen van diverse materialen kan worden gebruikt. Het cirkelvormige zaagblad van deze machine is doorgaans vertikaal onder de zaagbank geplaatst en steekt gedeeltelijk boven het werkblad uit. [N 33, 250; N 33, 330]
II-11
|