31773 |
cirkelzaagmachine |
kreiszaag:
krē̜js˲zāx (L165p Heijen)
|
Zaagmachine met een cirkelvormig zaagblad. Het zaagblad is verticaal op een as onder de zaagtafel bevestigd en steekt er door een gleuf gedeeltelijk bovenuit. [N 53, 17; monogr.]
II-12
|
20793 |
citroen |
citroen:
sitrun (L165p Heijen)
|
citroen
III-2-3
|
31453 |
combinatietang |
combinatietang:
kǫmbīnāsitaŋ (L165p Heijen)
|
Tang waarbij de gebruiksmogelijkheden van vasthouden, buigen en knippen van metaal gecombineerd zijn. De bekken van deze tang zijn voorzien van een getand plat deel en een rond gedeelte met tanden. Het onderste gedeelte van de bekken is als zijkniptang uitgevoerd. Aan weerszijden van het scharnier van de tang bevinden zich draadknippers. Zie ook afb. 149. [N 33, 166; N 64, 47c; monogr.]
II-11
|
32598 |
compost |
gemengd mest:
gǝmēŋt mest (L165p Heijen),
kort gerei:
kǫrt ˲gręi̯ (L165p Heijen)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
kyltivātǝr (L165p Heijen),
%%de volgende varianten betreffen wel een aan het Rijnland ontleende, op kulter (d) "kouter" gelijkende, verkorte vorm van kultivator (d)%%
kultǝr (L165p Heijen)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
33216 |
d. kromme riek |
aardappelenkrabber:
ɛrǝpǝlǝkraber (L165p Heijen)
|
Een riek met hetzelfde werkend deel als bij de gewone aardappelriek, maar in een hoek van 90 graden aan de steel bevestigd, om de aardappelen bijeen te schrapen, met name in de kelder, maar soms ook ook in het veld. [N 18, 64]
I-5
|
24327 |
daas (tabanidae) |
blinddaas:
blie.ndaos (L165p Heijen, ...
L165p Heijen),
daant:
daont (L165p Heijen),
dornt (L165p Heijen),
dônt (L165p Heijen),
daas:
daos (L165p Heijen, ...
L165p Heijen),
doas (L165p Heijen),
knaas:
knaos (L165p Heijen)
|
daas || daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || paardenvlieg || steekvlieg
III-4-2
|
27184 |
dak |
dak:
dak (L165p Heijen)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
30464 |
dakdekker |
pannenstrijker:
panǝstrikǝr (L165p Heijen)
|
In het algemeen de man die daken voorziet van een bedekking van dakpannen, leien, lood, zink, koper, etc. [N 64, 137a; N 30, 3e; monogr.; N 32, 46 add.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
legte (L165p Heijen)
|
laagte [SGV (1914)]
III-4-4
|