18263 |
damesmantel |
mantel:
māntel (L165p Heijen),
māntels (L165p Heijen)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
stooem (L165p Heijen),
wasem:
ps. boven de a staat nog een ? en een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
wassum (L165p Heijen),
zwaam:
zwajm (L165p Heijen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)] || wasem, damp
III-4-4
|
19633 |
dampen |
paffen:
pafə (L165p Heijen)
|
roken
III-2-3
|
24985 |
dampen, wasemen |
zwamen:
zwajme (L165p Heijen)
|
wasemen
III-4-4
|
28402 |
dar |
dar:
dar (L165p Heijen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dè:rm (L165p Heijen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (L165p Heijen),
sjaal:
schaal (L165p Heijen)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18898 |
de baas spelen |
meesteren:
ik kan da pèèrd wél mèèstere
mèèstere (L165p Heijen)
|
de baas zijn
III-1-4
|
32752 |
de eerste voor uitspitten |
de eerste voor uitkruien:
dǝ ø̜rstǝ [voor] ytkrøi̯ǝ (L165p Heijen)
|
Als men een klein, niet met de ploeg te bewerken stuk land, en vooral de moestuin met de spade gaat omwerken, spit men aan één der kanten de aanvangsvoor uit. De aarde daarvan wordt 1) ofwel op de kruiwagen naar het andere eind van het stuk land of de tuin vervoerd om daar als vulling van de laatste voor te dienen, 2) ofwel over het te spitten stuk verspreid. De aan het einde van het lemma vermelde termen drukken vooral het begin van het spitwerk uit. Voor sommige termen vergelijke men ook het lemma DE EERSTE VOOR PLOEGEN. voor het [...]-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma PLOEGVOOR. [A 33, 18 + 18a; N 11A, 148f; div.]
I-1
|
32745 |
de hoeken bewerken |
(de tompen) spaden:
spǭi̯ǝ (L165p Heijen)
|
De trappeleindjes van een wendakker bewerken met de schop (soms met de riek). Voor het hieronder niet gedocumenteerde object van de handeling zie men het vorige lemma. [N 11, 50b add, ; A 33, 6 + 7 + 16 add.]
I-1
|