19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spüllen (L165p Heijen)
|
spoelen [SGV (1914)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stīvə (L165p Heijen)
|
stijven
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
wintervoren:
wēntǝrvōrǝ (L165p Heijen)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
20808 |
deeg |
deeg:
deejg (L165p Heijen),
mengsel:
mēŋsəl (L165p Heijen),
wegdeeg:
weͅx˂dēx (L165p Heijen)
|
beslag || brooddeeg || deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knęjǝn (L165p Heijen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
18910 |
degelijk |
grondig:
grōndig (L165p Heijen)
|
grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
dēͅkə (L165p Heijen)
|
deken
III-2-1
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksel (L165p Heijen),
potdekkel:
poͅt˂dɛkəl (L165p Heijen)
|
deksel [SGV (1914)] || pannedeksel
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
dęksǝl (L165p Heijen),
holteren dekkel:
hø̜̄ltǝrǝ dękǝl (L165p Heijen)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L165p Heijen)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|