23204 |
doop |
doop:
deujp (L165p Heijen)
|
doop [SGV (1914)]
III-3-3
|
20413 |
doopfeest |
doop:
deup (L165p Heijen),
kinddoop:
kie.nddeup (L165p Heijen)
|
doopsel, doopfeest || doopsel, doopfeest, doopplechtigheid
III-2-2
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
deupkleed (L165p Heijen),
doopskleed:
zie deupkleed
döpskleed (L165p Heijen)
|
doopjurk
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doapvont (L165p Heijen)
|
doopvont [SGV (1914)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
dur en (L165p Heijen)
|
dooreen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
dao(r)n (L165p Heijen),
doan (L165p Heijen),
doorn (mv.):
döän (L165p Heijen),
döön (L165p Heijen)
|
doorn [SGV (1914)] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
döänstroek (L165p Heijen)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwasser:
dø̜rwasǝr (L165p Heijen)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
27809 |
doorslag |
doorslag:
dø̜rslax (L165p Heijen)
|
Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.]
II-11
|
20398 |
dopeling |
doopkind:
deupkie.nd (L165p Heijen)
|
dopeling
III-2-2
|