31355 |
draaibank |
draaibank:
drɛjbãŋk (L165p Heijen)
|
Werktuig waarmee metaal kan worden bewerkt. Een horizontale draaibank bestaat meestal uit een bed waarop alle overige machine-onderdelen zijn bevestigd, een vaste kop waarop zich het aandrijfmechanisme met drijfplaat of klauwplaat bevindt, een losse kop met center en een verplaatsbare overlangsslede of support waarop de draaibeitel in een beitelhouder kan worden gemonteerd. Zie ook de toelichtingen bij de volgende lemmata. Met de draaibank kunnen onder meer cilindervormige voorwerpen in- en uitwendig worden gedraaid, voorkanten worden afgevlakt, profielen worden gedraaid en men kan er schroefdraad mee snijden. Volgens de invuller uit Q 116 was de draaibank bij een smid niet gebruikelijk. [N 33, 222; monogr.]
II-11
|
31361 |
draaibeitel |
draaibeitel:
drɛjbęjtǝl (L165p Heijen),
profielbeitel:
profīlbęjtǝl (L165p Heijen)
|
In het algemeen een stalen beitel die wordt gebruikt bij het draaiwerk van metaal. De beitel wordt daarbij meestal in de beitelhouder van de draaibank vastgezet. Al naar gelang van het werk kan de doorsnede van de beitel verschillende vormen hebben. Grothe (pag. 83/84) noemt onder meer vierkante, halfronde en kwartronde beitels. Ook de wijze waarop de punt van de beitel is geslepen is bepalend bij de naamgeving ervan. Zo wordt de punt van profielbeitels overeenkomstig het gewenste profiel geslepen. Beitels voor het aanbrengen van schroefdraad zijn getand uitgevoerd. Zie ook het lemma "draaibank". De profielbeitel werd volgens de invuller uit Q 83 onder meer gebruikt om kamraderen te repareren. [N 33, 120; N 33, 223-225; N 33, 301]
II-11
|
17856 |
draaien |
draaien:
drè:jə (L165p Heijen),
keren:
keejren (L165p Heijen)
|
draaien [DC 02 (1932)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
bottermolen:
[botter]mø̄lǝ (L165p Heijen),
karntrommel:
kęntrǫmǝl (L165p Heijen)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
draaiend hek:
drɛjǝnt hęk (L165p Heijen),
hek:
hęk (L165p Heijen)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (L165p Heijen)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
17806 |
dragen |
dragen:
drāgen (L165p Heijen)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20233 |
drager van een doodskist |
drager:
bijv. van doodskist
draager (L165p Heijen),
bijv. van doodskist zie draager
drèèger (L165p Heijen)
|
drager
III-2-2
|
20500 |
drank |
drank:
drāŋk (L165p Heijen),
drinkens:
drēŋkəs (L165p Heijen),
zatsel:
zatsəl (L165p Heijen)
|
drank || een voldoende hoeveelheid drank om dronken te worden
III-2-3
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L165p Heijen)
|
dreef [SGV (1914)]
III-3-1
|