| 32850 |
gras of grasland om af te grazen |
weigras:
węi̯[gras] (L165p Heijen)
|
Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.]
I-3
|
| 32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
hø̜̄i̯[gras] (L165p Heijen)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|
| 33661 |
grasland |
groes:
grūs (L165p Heijen)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
| 32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mɛ̄i̯mǝsin (L165p Heijen)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
| 24158 |
grasmus |
teut:
tööt (L165p Heijen)
|
grasmus
III-4-1
|
| 24159 |
graspieper |
graskat:
graskat (L165p Heijen),
grasteut:
grastööt (L165p Heijen)
|
graspieper
III-4-1
|
| 19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
blēͅk (L165p Heijen),
groes:
grūs (L165p Heijen)
|
bleekveld || grasveld, gazon bleekveldje
III-2-1
|
| 33673 |
graszode |
grasrus:
(mv)
grasrø̜s (L165p Heijen),
ros:
ros (L165p Heijen),
rus:
rø̜s (L165p Heijen),
zode:
zōdǝ (L165p Heijen)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
| 24162 |
grauwe vliegenvanger |
spinmusje:
spinmu.ske (L165p Heijen),
spinvretertje:
spinvrèèterke (L165p Heijen)
|
grauwe vliegenvanger
III-4-1
|
| 34210 |
grazen |
weiden:
wɛi̯jǝ (L165p Heijen)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|