33503 |
groente, algemeen |
groen:
gruu.n (L165p Heijen)
|
bladloof
I-7
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
grüntevrouw (L165p Heijen)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
21329 |
grof |
grof:
grof (L165p Heijen)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (L165p Heijen),
grond:
gront (L165p Heijen),
grōnt (L165p Heijen)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
31657 |
grondboor |
droogboor:
drø̄x˱bǭr (L165p Heijen)
|
Boor die bij het slaan van pompen gebruikt wordt om in de grond te boren. Aan de zijde ervan zijn doorgaans spiraalvormige windingen aangebracht die tijdens het boren de aarde uit het boorgat schuiven. [N 33, 162]
II-11
|
33308 |
grondkrabber |
drieklauw:
dręi̯klau̯ (L165p Heijen),
drietand:
drii̯tant (L165p Heijen),
krebber:
krębǝr (L165p Heijen)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
20346 |
grootmoeder |
groot, de -:
gröt (L165p Heijen),
grootmoeder:
grötmōēder (L165p Heijen),
zie gröt
grötmójjer (L165p Heijen),
grootmoet:
grötmoed (L165p Heijen),
zie gröt
grötmoet (L165p Heijen)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grötte (L165p Heijen)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
grootvad:
grötfad (L165p Heijen),
grötfât (L165p Heijen),
grootvader:
Zie grötvât
grötvajjer (L165p Heijen)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
grōōt (L165p Heijen)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|