25154 |
ijspegel |
ijspeem:
iespeem (L165p Heijen)
|
ijskegel, ijspegel
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
hie.zel (L165p Heijen)
|
ijzel
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
hie.zele (L165p Heijen),
ie.zele (L165p Heijen),
iezelen (L165p Heijen)
|
ijzelen [SGV (1914)] || ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
26088 |
ijzerbalk van de hollandse molen |
ijzerbalk:
ijzerbalk (L165p Heijen)
|
De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17]
II-3
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
drietand:
dritānt (L165p Heijen),
gavel:
gāvǝl (L165p Heijen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
schephaak:
sxeͅphōͅk (L165p Heijen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
31569 |
ijzerkit |
ijzerkit:
īzǝrket (L165p Heijen)
|
Een mengsel van ijzervijlsel, salmiak, zwavel en water dat wordt gebruikt om ijzer in steen te bevestigen of om gebreken in gegoten ijzer, bijvoorbeeld in kachels, onzichtbaar weg te werken. [N 33, 312]
II-11
|
20643 |
ingemaakt voedsel |
inmaaksel:
inmaksəl (L165p Heijen)
|
het ingemaakte
III-2-3
|
18849 |
ingetogen |
ingetogen:
iengetôgen (L165p Heijen)
|
ingetogen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
ingewanden:
ingewanden (L165p Heijen)
|
ingewanden [SGV (1914)]
III-1-1
|