18192 |
jurk |
jurk:
we zulle die jurk helemaōl motte lostonne (L165p Heijen)
|
Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
papsaus:
papsāu̯s (L165p Heijen)
|
gebonden jus
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L165p Heijen),
kāāk (L165p Heijen)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜̄m (L165p Heijen)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L165p Heijen)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
24676 |
kaardenbol |
zouwdispel:
zouwdispel (L165p Heijen),
zouwdistel:
zouwdistel (L165p Heijen)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
20802 |
kaas |
kaas:
kēͅs (L165p Heijen),
kø͂ͅs (L165p Heijen)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (L165p Heijen)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtlōjǝ (L165p Heijen)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
pǫtlōt (L165p Heijen)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|