34323 |
achterblijver |
krot:
krǫt (P219a Heiselt)
|
Big die achterblijft in groei. [N 76, 49]
I-12
|
34358 |
biggen overzetten |
beteenzetten:
bǝtii̯nzɛtǝ (P219a Heiselt)
|
Biggen van de ene zeug bij die van een andere zetten. [N 76, 48]
I-12
|
34355 |
biggen spenen |
spenen:
spenen (P219a Heiselt)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
34373 |
castreermes |
mes:
mɛs (P219a Heiselt)
|
Instrument waarmee men castreert. Uit de opgaven blijkt dat dit instrument in de meeste gevallen een scheermes is. De informant van Q 208 (Vijlen) vermeldt dat het scheermes "vroeger" werd gebruikt. [N 76, 46]
I-12
|
33749 |
castreren |
snijden:
snęi̯ǝ (P219a Heiselt)
|
Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
18035 |
diarree |
schijt:
skęi̯t (P219a Heiselt)
|
Te dunne ontlasting, buikloop. [N 76, 51a; N 76, 51b]
I-12
|
34351 |
diarree hebben |
spellen:
spɛlǝ (P219a Heiselt)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
34336 |
doodliggen |
doodliggen:
duu̯tlegǝ (P219a Heiselt)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
34340 |
door de modder rollen |
moosliggen:
mǫu̯slegǝ (P219a Heiselt)
|
[N 76, 32]
I-12
|
34350 |
droge tepel |
valse tet:
valsǝ tɛt (P219a Heiselt)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|