e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heiselt

Overzicht

Gevonden: 48

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een zeugennest maken nest maken: nɛs mākǝ (Heiselt) Van stro een soort nest maken voor het werpen, gezegd van de zeug. [N 76, 25; N 14, 56] I-12
elkaar in de staart bijten staartbijten: statbęi̯tǝ (Heiselt) Gezegd van de biggen. [N 76, 30] I-12
fokbeer fokbeer: fǫkbii̯r (Heiselt) Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.] I-12
gevlekt varken piétrain: pǝtrē̜ (Heiselt) Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d] I-12
goed groeiend varken uitschieter: ātsxitǝr (Heiselt) [N 76, 17; JG 1a] I-12
helpen bij het biggen werpen kurren halen: kørǝ hǫu̯lǝ (Heiselt) De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12
hok voor de beer beerkot: bii̯rkǫt (Heiselt) Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e] I-6
klink muts: muts (Heiselt) Vrouwelijk geslachtsdeel. [N 76, 15] I-12
kooi voor mestvarkens meststal: męsstal (Heiselt) Hier staan de betrekkelijk zeldzame specifieke benamingen voor het hok van de mestvarkens bijeen. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41c] I-6
kop varkenskop: vɛrkǝskǫp (Heiselt) [N 76, 11; monogr.] I-12