e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L413p plaats=Helchteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
springen springen: springen (Helchteren) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springstier: spre.ŋstī.r (Helchteren) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sprinkhaan sprinkhaan: sprīnkhaan (Helchteren) sprinkhaan [Willems (1885)] III-4-2
sprookje vertelseltje: vertelselke (Helchteren), vertelselken (Helchteren) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spurrieschoof busseltje: bøsǝlkǝ (Helchteren) Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f] I-5
staan staan: staon (Helchteren) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2
staart bis: bes (Helchteren), staart: stert (Helchteren), sterte (Helchteren), stɛrt (Helchteren) staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9, III-4-2
staartriem staartleer: stɛrtlē̜r (Helchteren) Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.] I-10
stad stad: stat (Helchteren) stad [RND] III-3-1
stal stal: sta.l (Helchteren) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6