20745 |
taart |
gteau (fr.):
(m.).
gatō (L413p Helchteren)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅəfəl (L413p Helchteren),
tøくəl (L413p Helchteren),
tøəfəl (L413p Helchteren)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || tafel [ZND 49 (1958)], [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
vreewis:
vręi̯wes (L413p Helchteren)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
24727 |
takken (coll.) |
sop:
sop (L413p Helchteren),
takhout:
takhout (L413p Helchteren),
tophout:
tophout (L413p Helchteren)
|
takken, coll. [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
mutterd:
mutterd (L413p Helchteren)
|
takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
17760 |
tand |
tand:
tānt (L413p Helchteren)
|
een tand [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
ta.nt (L413p Helchteren
[(mv tān)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandpein (L413p Helchteren),
tandpijn (L413p Helchteren)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
ta:ntvli:s (L413p Helchteren)
|
hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
tant:
tant (L413p Helchteren)
|
tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|