e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L413p plaats=Helchteren

Overzicht

Gevonden: 2273
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vlees laten besterven laten opstijven: lǭtǝ opstē̜jvǝ (Helchteren) Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.] II-1
hete bliksem appelenprots: (v.).  apələproͅts (Helchteren) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heten heten: hāēten (Helchteren), hieten (Helchteren) heeten [Willems (1885)], [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling heukel: hø̄.kǝl (Helchteren), heukeltje: hø̄.kǝlkǝ (Helchteren) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden daaldoen: dǭldū.n (Helchteren), uitereendoen: ǫtǝrindūn (Helchteren) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: hoop (Helchteren) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel terpje: tɛrpkǝ (Helchteren) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte terpje: n⁄ terpke (Helchteren) heuvel [ZND 34 (1940)] III-4-4
hij aardt naar zijn vader het is krek zijn vader: ’t is krek ze vader (Helchteren), hij aardt naar zijn vader: hij aart nao ze vader (Helchteren) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen kuimen: kø̜u̯mǝ (Helchteren) [JG 1a, 1b] I-11