e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L413p plaats=Helchteren

Overzicht

Gevonden: 2273
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kietelen krevelen: krīvələn (Helchteren) kittelen, kriebelen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
kikker kwakvors: kwakfoͅrs (Helchteren), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  kwakvors (Helchteren) kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril paddendrek: padəndrɛk (Helchteren) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)drek, gedrek: padəndrɛk (Helchteren) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkervisje koelekop: kolekop (Helchteren) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Helchteren) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kipkap hoofdkaas: hytkeəəs (Helchteren) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3
kippen hennen: henǝ (Helchteren), henǝn (Helchteren), hɛnǝn (Helchteren), kiekens: kekǝs (Helchteren) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -werkwoord kippen: kepǝn (Helchteren) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
kippen, storten opkappen: ǫpkapǝ (Helchteren) Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10