25404 |
krabber |
scheel van een moor:
sxējęl van nǝ mūwǝr (L413p Helchteren),
schouwdoos:
sxādūs (L413p Helchteren)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
21340 |
kramer |
kramer:
die veel koopt en verkoopt
kriēmer (L413p Helchteren)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gazet (L413p Helchteren)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krēēft (L413p Helchteren)
|
kreeft [Willems (1885)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
kriebel:
kriebel (L413p Helchteren)
|
krekel [Willems (1885)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
krentenkoek:
krentəkok (L413p Helchteren)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
krentəmek (L413p Helchteren)
|
Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18223 |
kreukelen |
schrinkelen:
WNT: verschrinkelen, van een niet geattesteerd [bij deze wel, rk] simplex *schrinkelen (freq. van schrinken: (doen) samentrekken -bet.1), met ver-.
da kleèd schrinkelt (L413p Helchteren)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbē̜.tǝr (L413p Helchteren)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (L413p Helchteren)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|