33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
schaar:
sxēǝ.r (L413p Helchteren)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
31305 |
beitel |
beitel:
bītǝl (L413p Helchteren),
houtbeitel:
houtbeitel (L413p Helchteren)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
bek:
bek (L413p Helchteren),
muil:
mūil (L413p Helchteren)
|
bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)]
III-4-2
|
21514 |
bekeuren |
beboeten:
beboete (L413p Helchteren)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
belletjes:
bɛlǝkǝs (L413p Helchteren),
klommels:
klomǝls (L413p Helchteren)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
klommeltjes:
klømǝlkǝs (L413p Helchteren)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloken paasen (L413p Helchteren)
|
Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
møstǝn (L413p Helchteren)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
24916 |
bergx |
berg:
bɛrəg (L413p Helchteren),
bɛ̄rəg (L413p Helchteren),
bergen (mv.):
bərəgə (L413p Helchteren)
|
berg [ZND A1 (1940sq)], [ZND A2 (1940sq)] || berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaag krêgen (L413p Helchteren)
|
een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|