17737 |
ruiken |
rieken:
rikken (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
rieken [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
magelen (L413p Helchteren),
mangelen (L413p Helchteren),
Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.
maŋələ(n) (L413p Helchteren)
|
Mangelen. [ZND A1 (1940sq)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
22835 |
ruilen (als spel)? |
tuisen:
? [Ruilen?, Kaartspelen?, ...?]
tö:ss(ch)en (L413p Helchteren)
|
Tuisschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
ręi̯.n (L413p Helchteren)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
kokken (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
roffen (L413p Helchteren),
snokken:
snokken (L413p Helchteren)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rund:
rønt (L413p Helchteren)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horsel (L413p Helchteren),
hoͅrzəl (L413p Helchteren)
|
insect III [Goossens 1b (1960)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
made:
maai (L413p Helchteren)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
biefstuk:
(o.).
bøfstøk (L413p Helchteren)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|