e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Helchteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruiken rieken: rikken (Helchteren, ... ) rieken [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-1
ruilen (als spel) mangelen: magelen (Helchteren), mangelen (Helchteren), Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.  maŋələ(n) (Helchteren) Mangelen. [ZND A1 (1940sq)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2
ruilen (als spel)? tuisen: ? [Ruilen?, Kaartspelen?, ...?]  tö:ss(ch)en (Helchteren) Tuisschen. [Willems (1885)] III-3-2
ruin ruin: ręi̯.n (Helchteren) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
ruiten in het kaartspel koeken: kokken (Helchteren, ... ) Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
rukken roffen: roffen (Helchteren), snokken: snokken (Helchteren) niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2
rund rund: rønt (Helchteren) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel horzel: horsel (Helchteren), hoͅrzəl (Helchteren) insect III [Goossens 1b (1960)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] III-4-2
runderhorzellarve made: maai (Helchteren) worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderlapjes biefstuk: (o.).  bøfstøk (Helchteren) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3